Bij de oprichting van de vereniging in 1995 hebben we gekozen voor de naam Gravin Jacoba van Beieren, omdat er sprake is van een band tussen de stad Gouda, Gravin Jacoba van Beieren en handboogschieten. Dit historisch perspectief kan als volgt worden weergegeven.
Gravin Jacoba van Beieren, gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen was een dochter van Willem VI en Margaretha van Bourgondië en leefde van 1401 tot 1436.
Toen Jacoba 16 jaar oud was lag haar vader op sterven. Hij had voor zijn dochter bij de edelen van de grote steden in Holland en Zeeland een eed geëist, namelijk dat zij Vrouwe Jacob als recht-erfgenaam en leenopvolgster zouden erkennen. Op dat moment was zij al weduwe van de Franse Dauphin. Het was echter zeer waarschijnlijk, Jacoba was van Hoekse komaf, dat de Kabeljauwse edelen de wapens tegen haar zouden opnemen. En zo geschiede. Nauwelijks was Willem VI gestorven of de burgeroorlog brak uit in de Lage Landen. Na eerst steun gezocht te hebben bij haar neef Philips van Bourgondië brak zij na enige tijd met de Bourgondische tak van de familie. Het leven van Jacoba wordt overheerst door een continue strijd om het behoud van Holland en Zeeland. Op enig moment echter, ten tijde van haar huwelijk met Humphrey van Gloucester, raakte zij desondanks Holland en Zeeland kwijt aan Philips de Goede, hertog van Bourgondië.
Op enig moment in het jaar 1425 zette Philips Jacoba gevangen in het slot Gravensteen in Gent. Strijdbaar als Jacoba was, wist zij met hulp van Hoekse vrienden binnen drie maanden uit haar gevangenschap te ontsnappen. Haar doel was de vestingdriehoek Schoonhoven-Oudewater-Gouda. Op 17 september 1425 werd Vrouwe Jacoba ingehuldigd in Gouda, alwaar zij haar intrek nam in het kasteel. Vanuit Gouda zette zij haar strijd tegen de Kabeljauwen voort om Holland en Zeeland terug te krijgen. Toen zij op enig moment vernam dat de vijand in Leiden een leger bijeen had gebracht om eerst Alphen en daarna Gouda aan te vallen, nam zij een kordaat besluit. Jacoba liet alle troepen uit Schoonhoven, Oudewater en Gouda verzamelen en trok over de Gouwe ten strijde. Jacoba won en als blijk van deze overwinning werden de banieren van de steden Haarlem, Leiden en Amsterdam naar Gouda mee teruggenomen. Gouda vierde feest.
Jacoba organiseerde regelmatig feesten en partijen. De jacht was een geliefkoosde bezigheid van haar. Jacoba bezocht dan ook regelmatig de toenmalige schuttersgilden. Gouda had er twee: de schutters van St. Joris, die voornamelijk met de voetboog schoten, en de handboogschutterij met als beschermheilige St. Sebastiaan. De Doelenstraat in Gouda dateert nog uit deze tijd. Als blijk van dank en de goede verstandhouding met de stad Gouda heeft Jacoba aan de schuttersgilden een miskelk geschonken. Dit kostbare geschenk is naast veel andere historische zaken te zien in het Catharina Gasthuis in Gouda.
Neef Philips de Goede liet het hier echter niet bij zitten. In mei van het jaar 1428 begon het beleg van Gouda door een enorme Bourgondische troepenmacht van Philips. Aan drie kanten was Gouda omsingeld door tentenkampen, terwijl aan de rivierzijde bij het kasteel de kapersvloot van Willem van Brederode lag. Ondertussen verlaten door haar man Humphrey tekende Jacoba uiteindelijk op 3 juli 1428 de vrede met Philips van Bourgondië. In het verdrag, genaamd de Zoen van Delft, behield zij haar titel Gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen en erkende zij Philips als erfgenaam en regent.
Jacoba trouwde enige tijd later met Frank van Borselen, een Kabeljauwse edelman en gouverneur van Zeeland. Ze verliet uiteindelijk Gouda en verhuisde naar het jachtslot Teylingen bij Sassenheim.